Sprookjes van de Paardenman

Verander de achtergrondkleur

 


Sint en

Luie Jan

...in plaats van een mijter heeft hij een hoed op... 

 

 

 

 

Nachthengst

Prinses Blommeke

Het Land van Immer

De kunstenaar van Limland

Angelo Verdino

Sint en Luie Jan

De Eenra

Helena

Anton de leeuw

Joepie de kruisspin

Lucas Marcus

De Ziekte van
Pfff... 1

De Ziekte van
Pfff... 2


Helmer

Prinses Philo/De Wildemannen

Het mooie meisje/De garnaal/De paradijsvogel

Isolde

Anderson

Chantal

Mark
 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Met een schuin oog keek Lieveke naar de hindernissen in de manege naast de stalhouderij. Femke was ze zeker vergeten op te ruimen. Dat vergat ze wel vaker, vooral als het regende. Zou ze de paardenman vragen of ze vandaag een sprongetje mocht maken? ‘Dressuur is de basis van de paardrijsport,’ zei hij steeds. ‘Pas als je kunt rijden als Femke, zal ik je springles geven.’ Hij had nogal een hoge pet van haar op en stelde haar vaker ten voorbeeld. Femke was inderdaad een goede ruiter, maar zo’n beginneling was zijzelf ook niet meer. Zei de paardenman niet dat ze reed als een echte cowboy? Ze kon zelfs als een indiaan zonder zadel rijden. En als een circusmeisje op Komiek staan. Niet alleen in stilstand, ook in stap. 
De paardenman sjouwde achter haar aan met een kruiwagen mest en raadde haar gedachten. ‘Zorg maar eerst voor een goede valhelm. Met het ding dat je nu draagt, val je je een hersenschudding.’
‘Een goede cap is duur.’
‘Geloof je in Sinterklaas?’
‘Vorig jaar kreeg ik een heel lieve grote knuffel van hem. En een bal, een skippybal.’
‘Die man heeft wat met ballen. ‘t Zal de leeftijd wel wezen. Schrijf maar eens een brief aan Piet, zijn opvolger.’
‘Een zwarte Sint?’
‘Hoezo zwart? Pieten zijn niet zwart. Ze worden zwart als ze door schoorstenen kruipen om cadeautjes af te leveren. De opvolger van die man met die lange witte baard is trouwens geen voormalige onderbetaalde knecht, maar een gladgeschoren, slimme jongen van de Oskense Heide. Hij draagt ook geen versleten tabberd, maar zit keurig in het pak. En in plaats van een mijter heeft hij een hoed op.’
‘Een moderne Sint.’
De paardenman ging op de omheining van de manege zitten en vertelde.

 

...Sinterklaaspaard...

 

 

IN de tijd dat er op de Oskense Heide alleen maar arme mensen woonden, leefde er een jongen die graag rijk wilde worden. Piet, zoon van een keuterboer. Hij schreef een brief aan Sinterklaas en vroeg hem daarbij te helpen. Korte tijd later werd een pakje bezorgd. Er zat een voetbal in van samengeperst krantenpapier.
‘Je bent bedankt,’ zei Piet teleurgesteld, ging naar zijn moeder en vroeg: ‘Mam, hoe word ik rijk?’
‘Vraag dat maar aan je vader,’ verzuchtte de moeder en roerde een handvol brandnetels door de dunne soep.
Piet ging naar zijn vader. ‘Pa, ik ben de armoede zat. Hoe kan ik rijk worden?’
‘Hard werken jong,’ antwoordde zijn vader en wiste het zweet van zijn voorhoofd.
‘Ben jij daar iets mee opgeschoten?’
Mismoedig schudde de vader het hoofd. ‘Vraag maar eens aan Maceria, misschien kan hij geld toveren.’
Piet ging naar Maceria, de tovenaar van Haar. Geboren met de helm op, beschikte hij over bijzondere gaven. Hij had ook twee linker handen, waardoor er in de smederij van zijn vader geen plaats voor hem was. Hij had zich verdiept in de kunst van de magie en zijn vroegere woonplaats verruild voor een eenvoudig hutje op de Oskense Heide. Rieten dak, hoge schoorsteen zoals er wel meer staan, zij het dat het dak van Maceria lekte als een zeef en de schoorsteen op omvallen stond.
‘Ik weet al wat je vragen wil,’ zei hij tegen Piet. ‘Geld toveren kan ik niet, maar je kunt bij mij in dienst komen. Kost en inwoning, meer heb ik niet te bieden. Maar als je goed je best doet, verraad ik je het geheim waarmee je wens in vervulling zal gaan.’

Piet deed zijn best. Hij legde nieuw riet op het dak, metselde de schoorsteen op, poetste, schrobde, verfde, timmerde, tuinierde. Kortom, hij deed al wat nodig was om het oude, vervallen huisje van Maceria en de verwaarloosde tuin netjes op te knappen. ‘Keurig!’ zei Maceria en sprak vervolgens een onverstaanbare toverformule uit.
Een ogenblik later stopte een prachtige sjees voor het huis, getrokken door twee als parels glanzende Andalusische schimmels. Een oude man met een lange witte baard stapte uit. ‘Rudolf, kom eens kijken!’ riep hij naar de koetsier.
Een kleine, dikbuikige man in een rode livrei klom van de bok. ‘Prachtig!’ riep hij enthousiast uit. ‘Wat een bekoorlijk plekje, wat een schattig huisje. Het toppunt van landelijke eenvoud en lieflijkheid. Hier zou ik best mijn laatste dagen willen slijten.’
‘Dat kan,’ zei Maceria droog, ‘hoeveel bied je?’
‘Honderdduizend florijnen,’ antwoordde de man met de witte baard en greep naar zijn beurs.
‘Ik zal erover nadenken,’ zei Maceria.
‘Nu is jouw tijd gekomen,’ zei hij tegen Piet. ‘Ga naar de stad en vertel aan iedereen die het maar horen wil dat een onbekende, rijke paardenman mijn huis voor honderdduizend florijnen wil kopen.’

Piet deed wat hem was opgedragen. Een rijke man in Osken hoorde ervan en dacht: wie twee raszuivere Andalusiërs voor zijn sjees kan spannen, weet waar Abram de mosterd haalt. Als zo’n slimmerik honderdduizend florijnen biedt, is het huis beslist het dubbele waard. De volgende dag stond hij bij Maceria op de stoep. ‘Ik bied honderdvijftigduizend,’ zei hij.
‘Ik zal erover nadenken,’ antwoordde Maceria.
Piet moest weer naar de stad. En weer kwam er een andere rijke man die nog meer bood. De volgende dag weer een, de daarop volgende dag weer een, en zo verder. Tenslotte werd het huis verkocht voor een miljoen florijnen.
‘Je moet wel gek zijn om zoveel geld neer te tellen voor zo’n krot,’ zei Piet.
‘Je hebt het geheim geraden,’ zei Maceria en gaf Piet een forse beloning.
Piet kocht een pot goudverf, doopte er de papieren bal in die hij van Sinterklaas had gekregen en ging ermee naar de markt. ‘Een gouden bal uit Spanje!' riep hij. 'Honderd florijnen geboden! Wie biedt er meer?’
Piet woont inmiddels zelf in Spanje en speelt voor Sinterklaas. Hij heeft een heleboel Pietermannen in dienst die hem zeer zijn toegedaan. Ze kruipen voor hem door het stof. Dat is niet vreemd. Piet strooit niet met taaie pepernoten maar met zwarte florijnen. Ook heeft hij in elke stad een heleboel schatjes die verlangend naar hem uitzien. Maar leuke cadeautjes krijgen alleen die in hem geloven.'

‘Mag ik het adres van die nieuwe Sint?’ vroeg Lieveke. ‘Zal ik die eens een brief schrijven.’
‘Schrijf maar naar De Nieuwe Sint, Spanje. Komt altijd aan. Zo niet bij Piet, dan wel bij een andere rijk geworden zakenman. ‘t Stikt ervan. En als ze nog geen Sinterklaas zijn, worden ze het misschien wel als ze jouw brief ontvangen. Je moet maar zo denken: in ieder mens schuilt wel iets goeds. Hoe rijker, des te langer je moet zoeken. Maar zoals je uit het verhaal van Piet hebt begrepen, is het louter een kwestie van aanpakken en doorzetten.’
‘Ik voel er meer voor eens langs te gaan bij Maceria. Waar woont hij nu?’
‘Nog steeds op de Oskense Heide. Versleten rieten dak, schoorsteen die op omvallen staat, je kunt het niet missen. Volgens mij zit hij te wachten op een nieuwe leerling. Maar denk eraan, goed je best doen. Anders vergaat het je als Jan.’
‘Welke Jan?’
‘Luister!

Luie Jan

...Jan Gladanus...

 

 

Jan hoorde van het succes van Piet en ging naar Maceria die voor weinig geld een ander krot had gekocht. Ook Jan wilde de kunst van het rijkworden leren, maar hij had een broertje dood aan werken. ‘Dan moet je maar burgemeester worden,’ zei Maceria en smeet de deur voor zijn neus dicht.
Jan ging naar de koningin en vroeg of ze zo’n baantje voor hem had.
‘Toevallig is er een plaats vrij,’ zei de koningin. ‘Hoe heet je, jongeman?’
‘Jan Gladanus,’ zei Jan. 
‘Dat klinkt gesmeerd,’ zei de koningin. ‘Vertel eens Jan, wat kun je zoal.’
‘Van alles en nog wat, majesteit.’
‘Mmm, dat klinkt niet gek. Kun je ook knippen?’
‘Als een knipmes,’ zei Jan en boog zo diep voor hare majesteit dat zijn neus de grond raakte.
‘Lang niet slecht,’ prees de koningin. ‘Heb je ook gestudeerd?’
‘Ik ben dokteranders,’ zei Jan.
‘Mooi zo. Zeg me dan hoeveel één plus één is.’
‘Drie, majesteit.’
‘Vreemd, dat is anders dan ik heb geleerd.’
‘Voor iedereen is één plus één twee, majesteit, maar voor een burgemeester is dat te weinig. Die moet er drie van zien te maken.’
‘Zo mag ik het horen Jan,’ zei de koningin. Ze haalde een deftig, driedelig streepjespak uit de kast en zei: ‘Trek maar aan Jan, van nu af aan ben je burgemeester.’
Zo kon het gebeuren dat Jan burgemeester werd van het stadje Schalkenhof. (Waar dat ligt vertel ik niet, de notabelen hebben al genoeg geleden.)

Jan had gerekend op een feestelijke ontvangst, maar dat viel tegen. De inwoners van Schalkenhof hadden daar geen geld voor. De meeste waren arm, zo arm als kerkratten.
‘Er moet iets gebeuren!’ zei Jan plechtig.
Daar was iedereen het mee eens.
‘Maar wat?’ liet hij erop volgen.
Daarop wist niemand het antwoord.
‘Ik zal het onderzoeken,’ zei Jan, trok een deftig gezicht bij zijn deftige pak en ging op reis. In alle steden en dorpen die hij bezocht werd hij gastvrij onthaald. De burgemeesters vertelden hem hoe zij de zaken aanpakten en trakteerden hun gast en zichzelf tot slot op een gezellig etentje in een eersteklas restaurant.
Toen Jan in Schalkenhof terugkwam zei hij: ‘Ik denk dat ik de oplossing voor het probleem heb gevonden. Er moet harder worden gewerkt.’
Nu werkte iedereen al hard en daarvan was de jus nooit vetter geworden.
‘Niet de moed opgeven, doorgaan!’ zei Jan, deed een greep in de gemeentekas en ging weer op reis. Deze keer nam hij een vriend mee, dat was gezelliger. Samen bezochten ze vele chique hotels en gezellige kroegen in binnen- en buitenland. Toen ze terugkwamen zei Jan: ‘Na diepgaand onderzoek ben ik tot de conclusie gekomen dat er niet alleen harder moet worden gewerkt maar ook meer omgezet.’
Met dat laatste waren de kruidenier en de kroegbaas het volledig eens. ‘Goed voorgaan doet goed volgen,’ zei Jan en zat voortaan elke avond met de raadsleden en andere notabelen in de kroeg. De kruidenier zorgde voor hapjes en de kroegbaas tapte zich blaren aan de handen. Dat ging zo door tot de gemeentekas leeg was.
‘Ik hoop dat jullie er iets van hebben geleerd,’ zei Jan en poetste de plaat.

Boos en ontnuchterd schreven de raadsleden een brief aan de koningin. ‘Wel potverdrie!’ zei die en schakelde de politie in. Na lang zoeken werd Jan gevonden en voor de koningin geleid. 
‘Jan Gladanus, je bent een gladjanus!’ sprak ze verontwaardigd. ‘Trek dat streepjespak maar uit, ik heb iets anders voor je.’ Ze haalde een streepjesoveral uit de kast en zei: ‘Als jij zo graag de plaat poetst, heb ik een leuk klusje voor jou.’
Sindsdien poetst Jan de marmeren vloeren in het paleis van de koningin. En als hij niet gestorven is, poetst hij nu nog.'

De volgende dag lag er een pakje voor Komieks stal. Tussen het pakpapier stak een briefje. ‘Een meisje dat zo goed haar best doet, verdient wel eens wat extra’s. Zet hem op en houd je hoofd recht, anders val je er af. Niet hoger springen dan een halve meter. Je moet nog veel leren. Groetjes van de Sint.’
Er zat niet alleen een spiksplinternieuwe valhelm in het pakje, maar ook een boek met als titel: Springen zonder problemen. 
‘Die Sint toch,’ zei Lieveke met natte ogen. ‘Denkt ook aan alles.’
‘Logisch,’ zei de paardenman. ‘Het rijden over daken is de Sint ook niet komen aanwaaien.’

 

klik

Zie de...?