Verander de achtergrondkleur
Nachthengst
Lucas Marcus
De Ziekte van
Pfff... 1De Ziekte van
Pfff... 2
HelmerHet mooie meisje/De garnaal/De paradijsvogel
Eens leefde op de Oskense Heide, een uitgestrekt gebied van bossen, heide en duinen in het voormalige koninkrijk Azen, een oude man. De paardenman, werd hij genoemd. Hij woonde in een huifkar op een bosweide samen met twee fjordenmerries. Als klusjesman verdiende hij hun haver en zijn eigen brood. Verveelde hij zich, dan schilderde hij wat. Zo leefde hij samen met zijn pony’s zijn eenvoudige leventje.Op een dag zei de oudste merrie: ‘Vijfentwintig ben ik nu. Dat is oud voor een paard. Ik ben moe, mijn tijd van gaan is gekomen.’ Ze slaakte een diepe zucht, sloot haar ogen en sliep voor eeuwig in.
‘Rust in vrede!’ hinnikte de jongste merrie opgewekt en at met smaak de ruif van de oudste leeg. Komiek, zo heette ze, had nu het rijk alleen. Een grote wei, een berg hooi voor de winter, een schuilhok dat zo groot was dat ze erin kon dansen en, misschien wel het belangrijkste van alles, geen oudste merrie meer die de baas over haar speelde. Heel gelukkig was ze. Maar niet lang. Al spoedig begon ze zich eenzaam te voelen - paarden en pony’s zijn kuddedieren. Ze rende niet meer en maakte evenmin nog doldwaze sprongen waaraan ze haar naam dankte. Uit verveling deed ze niets dan eten en was binnen de kortste keren zo dik als een Bels trekpaard.
‘Zo gaat het niet langer’, zei de paardenman tegen zichzelf. Er een pony bijzetten was de beste oplossing, maar daar had hij het geld niet voor. Hij ging op zoek naar een ponymeisje dat het luie vet van het fjordenlijf zou rijden. Maar hoe hij ook zocht, hij kon er geen vinden naar zijn zin. Of ze waren te eigenwijs, of te ruw, of te lui, of ze hielden zich niet aan de afspraken, er mankeerde altijd wel iets aan.
Op zekere dag werd de paardenman ziek. Hij dacht erover na dat als hij dood zou gaan er niemand was om voor de pony te zorgen. Bezorgd vroeg hij zich af hoe hij dat probleem moest oplossen. Niet lang daarna stopte een meisje met haar pony bij de huifkar om een praatje te maken. De paardenman vertelde haar over zijn probleem. ‘Ik weet misschien wel een plek,’ zei ze. ‘Een wei, een stal en gezelschap van andere fjordenpony’s. Daar zal ze zich op haar gemak voelen.’
De paardenman ging naar het adres dat ze hem had gegeven. Hij kon komen. De stalhouder beloofde goed voor de pony te zorgen.Na enkele weken meldde zich een jong, vrolijk meisje met een groot verstand en een levendige geest. Zadel en hoofdstel onder de arm vroeg ze aan de paardenman of ze Komieks verzorgster en ruiter mocht worden. Lieveke, heette ze. Zou zij de ponyverzorgster zijn naar wie hij zo lang tevergeefs had gezocht? Hij vroeg haar de spreuk te lezen die hij boven Komieks stal had aangebracht:
Niet door geweld en kracht
maar met geduld en zacht
wordt resultaat verkregenLieveke glimlachte, keek de oude man onbeschroomd aan en zei: ‘Niet door geweld en kracht, maar met liefde en innerlijk gezag wordt resultaat verkregen.’
Verbaasd over zoveel wijsheid bij zo’n jong meisje gaf hij haar de kist met poetsgerei en zei: ‘Laat maar eens zien wat je bedoelt.’
De eerste minuten praatte ze alleen maar tegen het dier, streek met een hand en vervolgens met een zachte borstel over de hals. Aan het orenspel van de merrie was te zien dat die kennismaking haar beviel. Daarna pakte ze een harde borstel en begon aan een stevige poetsbeurt. Ze haalde de klitten uit de staart, krabde de hoeven uit, knipte de manen in model en legde tot slot het zadel erop. ‘Eerst maar eens rustig stappen, daarna zien we wel verder,’ zei ze vriendelijk maar beslist.Voortaan kwam ze elke dag en zorgde voor de pony alsof het haar eigen kind was. Het duurde niet lang of ze waren de beste maatjes. De paardenman was dolgelukkig. Gebeure wat gebeuren mocht, over de toekomst van de pony hoefde hij zich geen zorgen meer te maken.
Er waren meer ponymeisjes in de stalhouderij. De meeste vriendelijk en goedhartig met wie Lieveke goed kon opschieten. Maar er waren er ook die zich ergerden aan haar goede eigenschappen. Die met afgunstige ogen keken naar hoe zij, schijnbaar moeiteloos, een van nature eigenzinnige pony in een omdraai naar haar hand zette; die blij trappelde en hinnikte zodra zij haar neus om de hoek stak. Groen werden ze ervan, groen van jaloezie. Ze zouden haar het lachen wel doen vergaan.
Het begon met kleine plagerijtjes. Toen Lieveke daar niet boos om werd, gingen ze haar pesten. Ze leenden borstels en legden ze niet of vuil terug. Een spons verdween spoorloos, een andere werd kletsnat onder het poetsgerei gelegd. Wortels, waar Komiek dol op was, kregen opeens pootjes. Dan lagen ze hier, dan daar. En zo werden er telkens nieuwe ergernisjes bedacht.
Lieveke verdroeg het allemaal geduldig en zei er niets van tegen de paardenman. Die zou er alleen maar verdriet van hebben en tegen stiekeme meidenstreken valt toch niets te doen.Omdat ze zoveel van Komiek hield verraste ‘Lachebekje’, Lievekes vriendin, haar op een dag met een groot, houten, wit geschilderd paardenhoofd waarop in zwarte, vilten letters de naam van de pony was geplakt. Petra heette ze eigenlijk, Petronella Maria Bernadina. Zo sprak haar moeder haar aan als ze weer eens in haar make-upkoffertje had gerommeld. Haar bijnaam dankte ze aan haar van pret twinkelende ogen en omdat ze om de haverklap, vaak om niets, in een deuk lag van het lachen. Hoewel ze de ponyliefde van Lieveke niet deelde, waren en bleven ze de beste vriendinnen.
Trots was Lieveke en blij met het mooie geschenk en schroefde het tegen Komieks staldeur.
Al gauw kwam er een smet op de vreugde waar zelfs Petra geen spatje humor in kon ontdekken: een van die valse katten liet haar pony aan het houten hoofd knabbelen terwijl een ander geniepig lachend toekeek.Hoe verdrietig ze er ook om was, aan de paardenman liet Lieveke niets blijken. Maar die had een scherpe blik en tranen achter haar ogen gezien. Hoe kon hij haar helpen? Als hij de meisjes op hun nare gedrag aansprak, zouden ze de onschuld uithangen. De stalhouder erin betrekken leek hem evenmin een goed idee. Daar waren de pesterijen niet ernstig genoeg voor. Misschien kon de Fee van de Oskense Heide helpen. Maar, bestond die wel? In volksverhalen werd over haar verteld. Oude heidebewoners geloofden vast in haar bestaan. Ze zeiden dat ze als een witte schim door bos en heide dwaalde en dieren hielp die in nood verkeerden. Maar Lieveke was geen dier. Wie dieren helpt, helpt misschien ook wel mensen die erg veel van dieren houden, bepeinsde de paardenman. ‘s Avonds voor het slapengaan ging hij op de bok van zijn kar staan en sprak:
Lief feetje, lief feetje
Toe, help haar een beetje
‘s Nachts verscheen de fee hem in een droom. Ze zei: ‘Ik zal Lieveke helpen, paardenman. Sta op, ga naar de stal en doe wat ik je opdraag.’
De paardenman stond onmiddellijk op, kleedde zich aan en fietste naar de stalhouderij. Het was er aardedonker, op de tast zocht hij zijn weg naar Komieks stal. Daar legde hij een hand op het houten paardenhoofd en fluisterde de woorden die de fee hem in de mond had gelegd. Een ogenblik later streek het maanlicht als een witte schim over de stalvloer en op hetzelfde moment veranderde het houten hoofd in een grote, van ongeduld trappelende, sneeuwwitte hengst met zwarte manen en zwarte staart. ‘Niet met geduld en zacht maar met geweld en kracht zal ik die meiden een lesje geven!’ brieste hij en verdween in volle galop.
Sneller dan de wind volgde hij het spoor dat gemenigheid achterlaat. Aangekomen bij het huis van een van de boosdoensters, sprong hij dwars door het raam van haar slaapkamer. Het meisje schrok wakker en gilde van ontzetting. Steigerend, wild maaiend met zijn voorbenen sloeg de hengst haar bed aan gruzelementen en... deed een plas op het matras. Het andere kwaadaardige wicht was eenzelfde lot beschoren. Haar angstkreten overstemden het luide gehinnik van de hengst die als een witte schim oploste in de nacht.Tranen met tuiten huilend brachten de meisjes de rest van de nacht door. Van vermoeidheid vielen ze tegen de ochtend in slaap. Toen ze wakker werden, was van al het geweld niets meer te bespeuren. Het leek alsof er niets was gebeurd. De ramen waren heel, de bedden ook maar de matrassen waren nat en stonken een uur in de wind, net als de meisjes zelf. Hoe lang ze ook douchten, welke zeepjes ze ook gebruikten, de doordringende, vieze geur was niet weg te wassen.
‘Een nachtmerrie,’ zeiden hun moeders. ‘Een nachthengst,’ bromde de paardenman toen ze bij de stalhouderij kwamen om hun pony’s te verzorgen, en hij wees met een geheimzinnig lachje naar het paardenhoofd dat nu, veilig voor knabbelende pony’s, hoog aan een houten wand was bevestigd. De meisjes huiverden. In de vorm van het houten hoofd herkenden ze het paard uit hun droom. Een droom?
klik