Sprookjes van de Paardenman

Verander de achtergrondkleur  

 

 

 

Anderson


 

...een verweerd wapenschild... 
 

 

 

 

Nachthengst

Prinses Blommeke

Het Land van Immer

De kunstenaar van Limland

Angelo Verdino

Sint en Luie Jan

De Eenra

Helena

Anton de leeuw

Joepie de kruisspin

Lucas Marcus

De Ziekte van
Pfff... 1

De Ziekte van
Pfff... 2


Helmer

Prinses Philo/De Wildemannen

Het mooie meisje/De garnaal/De paradijsvogel

Isolde

Anderson

Chantal

Mark
 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


(X jaren later.)

Hoewel hij al lang niet meer dagelijks naar de stalhouderij kwam, viel het Lieveke op een gegeven moment op dat de paardenman zich al een tijd niet meer had laten zien. Zou er iets gebeurd zijn? Ze maakte zich ongerust, zadelde Komiek en reed naar zijn huifkar. ‘Ik ben naar Het Heksenhuisje’ stond op een briefje dat tegen de huif was geprikt.
Al van veraf zag ze de heks op de schoorsteen. Jaren geleden was ze er uit nieuwsgierigheid een keer langs gereden. Pierre en Helena hadden er gewoond. Dat had de paardenman haar tenminste willen doen geloven. Het huis was alleen te bereiken via de verharde weg en omdat verharde wegen slecht zijn voor paardenbenen, had ze het bij die ene keer gelaten. ‘Er wonen vrienden van mij,’ had hij gezegd. Waar of niet waar, dat wist je bij hem nooit. Niet dat hij ooit loog, hij maakte alleen nauwelijks verschil tussen werkelijkheid en fantasie. Naarmate hij ouder werd, vervaagde het verschil steeds meer. ‘Een sprookje is als het leven, het leven is als een sprookje,’ zei hij steeds. Op een dag was hij opgehouden met vertellen. ‘Je gelooft me toch niet,’ had hij gezegd en een quasi verongelijkt gezicht getrokken. ‘Drosophilomena?’ had ze gevraagd.

In het begin had ze zijn verhalen wel gemist maar, zoals hijzelf zei, aan alles komt eens een einde. Vermoedelijk was zijn fantasie opgedroogd en was hij er daarom mee gestopt. Hoe het ook zij, dat er in Het Heksenhuisje vrienden van hem woonden was in elk geval geen verzinsel. Anders had dat briefje niet aan de huif gehangen. Hoewel...
Zou ze aanbellen? Waarom niet? Vrienden van de paardenman konden alleen maar aardige mensen zijn. Aan de tuin te zien, waren het ook echte natuurliefhebbers. Ze bond Komiek vast aan een boom en baande zich een weg door het onkruid.

Tegen de voordeur prijkte een smeedijzeren spinnenweb met daarin een kleine spin en een reuzengrote vlieg. Kijk aan, Joepie de kruisspin. Naast de deur hing een verweerd wapenschild met naamplaatje. Anderson Baron. Van adel! Dat was Pierre ook. Een telg uit een geslacht van verarmde Boergondische landadel. Het wapen was in elk geval ‘boergondisch’. Het schild, met drie klavers, een vogel en een brandend hart, was aan weerskanten feestelijk opgesierd met slingers die uit het restant van een vervaarlijk uitziende ridderhelm staken. Uit de kroon die er bovenop stond, fladderden twee met veel zwier getekende vogels. Leeuweriken misschien? Hier had de paardenman dus stof voor zijn verhalen opgedaan.
Ze belde aan, een oude man deed open. ‘U bent meneer de baron?’ vroeg ze.
‘Nee, ik ben Hans, mijn vrouw is de barones,’ antwoordde de man glimlachend.
Als uit Het Land van Immer neergedaald schreed een knappe, voornaam ogende, smaakvol geklede vrouw de hal in. ‘Helena,’ mompelde Lieveke binnensmonds.
‘Christa,’ antwoordde de vrouw met een vrolijke lach. ‘Komt u binnen, we zitten net aan de koffie.’
Lieveke volgde het echtpaar naar de woonkamer. ‘Gaat u zitten,’ zei Hans,’ en vraagt u maar wat u te vragen hebt.’
‘Ik zoek de paardenman. Er hing een briefje aan de huifkar waarop stond dat hij hier was.’
Hans en Christa keken elkaar aan. ‘Tja, waar kan die nu zijn?’ zei Hans terwijl zijn blik afdwaalde naar de achtertuin.
‘O, wat leuk!’ riep Lieveke verrast uit, sprong op en liep naar het raam. Tussen het onkruid dat ook hier welig tierde, zag ze vogels, kikkers en schildpadden, een ooievaar aan de rand van een goudvissenvijver, lampionnen op standaards, kabouters en een beeldje van een meisje dat niemand anders kon zijn dan Sneeuwwitje. De tuinkunst van Pierre.
‘Gebakje?’ vroeg Christa. Zonder het antwoord af te wachten zette ze een appelflap op tafel. ‘Of eet u hem liever warm? Dan zet ik hem even in de oven.’
‘Heerlijk! Nee, laat u maar.’
Lieveke ging zitten. Verwachtend dat de paardenman elk moment zou verschijnen, peuzelde ze op haar gemak de flap op en stelde wat vragen. ‘Het wapenschild naast de voordeur, is dat uw familiewapen?’
‘Mijn familiewapen,’ antwoordde Christa niet zonder trots.
‘Mooi wapen. Wat is eigenlijk de betekenis van die feestslingers en die vogels in de kroon?’
Glimlachend antwoordde Christa: ‘Die feestslingers zijn de wapperende uiteinden van de doek die op de ijzeren helm van de ridder wordt vastgebonden om zijn hoofd te beschermen tegen de hitte van de zon. De vogels zijn adelaarsvleugels. Die duiden op vreugde en opbloei van het geslacht. Maar ik heb ook een historicus horen beweren dat het wapperende habijten van kloosterlingen zijn.’
‘De paardenman zeker,’ lachte Lieveke. ‘Maar, waar blijft hij eigenlijk?’
‘Wie?’ vroeg Hans, afwezig voor zich uitstarend.
‘U moet me niet voor de gek houden. Is hij binnen of scharrelt hij rond in de tuin?’
‘U bedoelt de sprookjesverteller?’
Lieveke zuchtte. ‘Nee, ik bedoel de man die alleen waargebeurde verhalen vertelt. U bent zeker al lang vrienden van elkaar. Zelfde soort humor.’
‘Ja, nee, die is hier niet. Dan is hij hier, dan is hij daar, maar de kans is groot dat u hem in Hongerveld aantreft.’
Lieveke grinnikte. ‘Een fantasie heeft die man, onvoorstelbaar. Ik hoor dat hij zijn verhalen niet alleen aan mij heeft verteld. Gek, ik dacht van wel, maar waarom zou hij? Ik ben niet de enige die van sprookjes houd. Maar als de paardenman niet hier is, waar hangt hij dan in hemelsnaam uit?’
‘Zeker niet in de Hemel. Dat zou hij wel willen. Zoals ik al zei, waarschijnlijk in Hongerveld.’
De ernst waarmee Hans het zei, gaf Lieveke een onbehaaglijk gevoel. ‘Maar dat bestaat toch helemaal niet! Dat is toch maar een verzinsel van de paardenman!’
‘Tja,’ murmelde Hans.
‘ Het is,’ verzuchtte Christa en schonk de kopjes nog een keer vol.
‘Wat bedoelt u?’ vroeg Lieveke.
‘Het is zoals het is. De dingen zijn zoals ze zijn. In het ware-zijn vindt men het hoogste goed. Duizend paden en paadjes leiden er langs, er is er maar één die er naar toe leidt. Die heeft de paardenman na lang zoeken gevonden. Als u hem wilt vinden, volg dan zijn spoor.’

...sprookjessyndroom...Lieveke wist niet wat ze ervan moest denken. Of ook wel. Hans en Christa waren aardige mensen, maar op zijn zachtst gezegd een beetje vreemd. Bestond er zoiets als een sprookjessyndroom? Besmettelijk misschien? Ze moest maar eens opstappen, hier was de paardenman in elk geval niet. Wie weet hoe lang dat briefje al aan de huif hing. Ze stond op en bedankte Hans en Christa voor hun gastvrijheid. ‘Nog een vraagje als u het goed vindt. Waarom staat er een heks op de schoorsteen?’
'U bent de eerste die dat vraagt,’ antwoordde Hans droog.
‘Geen gedonderjaag in slapende kinderhoofden,’ zei Christa op bitse toon.
Werd ze in de maling genomen? Lieveke schaamde zich opeens dat ze het had gewaagd zo maar bij Het Heksenhuisje aan te bellen. Ze dankte Hans en Christa nog een keer voor hun gastvrijheid en maakte een compliment over de koffie. ‘Uitzonderlijk lekker,’ zei ze.
‘Ik zal u een pak meegeven,’ antwoordde Christa goedhartig. Ze nam er een uit de provisiekast en drukte het haar in de handen.
Lieveke had het uit bescheidenheid niet willen aannemen, maar ze vreesde dat Christa zich beledigd zou voelen. En, eerlijk gezegd was ze er toch wel blij mee. Ze vond de koffie echt bijzonder lekker. Toen ze het pak in de zadeltas wilde stoppen, zette ze grote ogen op. Versgebrande Eikeltjeskoffie.


‘De Ziekte van Pfff’. Het sprookje stond in haar geheugen gegrift. ‘Geen sprookje, een waargebeurde geschiedenis,’ had de paardenman gezegd. Tja, dat zei hij bij elk verhaal. Eikeltjeskoffie kwam erin voor. Een geschenk van de kabouters van Oezenbos aan de Wijze Fee. Welke koffiebrander zette nou zoiets op de verpakking? Belachelijk! Ze stopte het pak in de tas, steeg op en reed naar het Perenven. Nee, hier was de paardenman ook niet. Bij het Appelven misschien? Ook niet. Dan maar naar huis. Ze kon moeilijk de hele hei afstropen, dat was zoeken naar een speld in een hooiberg. Ze zette Komiek op stal en belde aan bij de stalhouder. Misschien wist die waar de paardenman zich ophield.
‘Geen flauw idee,’ zei de stalhouder.
Lieveke vertelde hem van het briefje en haar bezoek aan Het Heksenhuisje.
‘Is Het Heksenhuisje eindelijk weer bewoond? Nou, dat doet me plezier. Het heeft jaren leeggestaan. Hans en Christa Anderson, zei je? Toch niet Andersen?’
‘Kent u die?’
‘Ja, van heel vroeger. De vliegende koffer, Duimelijntje, De prinses op de erwt.’
‘Sprookjes! Nu u het zegt. Nee, ik weet zeker dat er Anderson op het naambordje stond. Hoewel, het was nogal verweerd.’
‘Hans en Christa Anderson. Lijkt verdacht veel op Hans Christian Andersen. Vreemd hoor. Maar er gebeuren wel meer vreemde dingen op de Oskense Heide.’
‘O ja?’
‘Kortelings kreeg een eenzame wandelaar de schrik van zijn leven toen hij bijna van de sokken werd gereden door twee fjordenpony’s, die in vliegende vaart over de bospaden renden. Bij Het Heksenhuisje verdwenen ze plotseling in het niets.’
‘Ik snap het al. De paardenman wil mij om de een of andere stomme reden niet zien en u speelt met hem onder een hoedje. Leuk hoor!’
‘Ik weet niet waar je het over hebt, meisje.’
‘U mag de paardenman niet meer op een van uw pony’s laten rijden. Daar is hij nu echt te oud voor!’ zei Lieveke op bestraffende toon.
‘Mijn pony’s?’
‘Ja, wie anders verhuurt er hier in de buurt fjordenpony’s?’
‘Niemand, voor zover ik weet. Maar ik weet ook dat ik geen Isolde op stal heb staan en ook geen Yan of zoiets.’
‘Waren dat de namen van die pony’s?’
‘Dat zei die wandelaar.’
‘En hoe wist hij dat?’
‘De ruiters spoorden hun pony’s aan onder het roepen van die namen.’
‘En wie waren die ruiters dan wel?’
‘Die zijn afgestapt om hun excuus aan te bieden. Ze hadden de man te laat opgemerkt. Maar hun namen hebben ze niet genoemd. Toen ze bij Het Heksenhuisje opeens als witte schimmen oplosten in het niets, sloeg de wandelaar de schrik pas echt in de benen.’
‘Ik zal u verklappen wie die ruiters waren,’ zei Lieveke wrevelig. ‘De een is Helena, de ander Pierre die aangestoken door paardengekke Helena ook een pony heeft aangeschaft. Het geglim en geglitter in Het Land van Immer beu, keren ze af en toe terug naar de Oskense Heide om van de wonderschone natuur te genieten. Of het zijn twee elfen die na de Vrede van Joppe geen ruzie meer mochten maken met kabouters en zich nu uitkuurden op een eenzame wandelaar. Sprookjes van de paardenman, ik neem aan dat u ze ook kent. En verder bent u bedankt. Net als meneer Anderson neemt u mij in de maling.’
‘Meer kan ik je ook niet vertellen Lieveke,’ zei de stalhouder schouderophalend en maakte aanstalten om de deur te sluiten. Opeens bedacht hij zich. ‘Wacht eens even,’ zei hij. ‘Voordat de paardenman met Komiek hier kwam had hij twee fjordenmerries. Ik zou me sterk moeten vergissen, maar heette die oudste niet...’
Als in een flits schoot de naam door Lievekes hoofd. ‘Rian!’ kreet ze.
In de verte klonk een zwak gehinnik dat onmiddellijk overstemd werd door luid gehinnik van Komiek. De pony hinnikte zo hoog en zo luid dat de ramen van de huizen tot in de verre omgeving aan diggelen vielen.

 

klik

Hosanna